Inleiding

In dit document worden vragen, taken en stappen weergegeven die gebruikt kunnen worden bij het bestuderen van het boek. Inhoudelijk is er een overlap van sommige vragen, taken en opdrachten met de in het boek opgenomen checklisten. Zoals het woord al aangeeft gaat het bij de checklisten vooral om toepassen voor persoonlijk gebruik in de projectpraktijk.

De doelstelling van déze vragen en taken op deze website is anders. Deze vragen en taken zijn met name geschreven voor de onderwijspraktijk waarin met het boek wordt gewerkt. Ze komen deels voort uit mijn onderwijspraktijk en zijn vooral bedoeld als hulpmiddel om de beschreven inhoud te verwerken en eigen te maken. Ze kunnen door docenten ook gebruikt worden als basis voor een cognitieve toets.
Voor het werken met en in projecten verdient het aanbeveling deze vragen en taken aan te vullen met de checklisten in het boek. De vragen en taken die hierna volgen zijn per hoofdstuk geordend.

Hoofdstuk 1: Projecten en projectmatig werken

  1. Wat is een project?
  2. a. Is een kamer schilderen een project?
    b. waarom wel of niet?
  3. Welke personen doen mee aan een project en welke rol hebben ze?
  4. a. Wat is projectmatig werken?
    b. Wat is een andere naam voor projectmatig werken?
    c. Noem een viertal kenmerken van projectmatig werken.
  5. a. Welke fasen in de uitvoering van een project worden in dit boek gebruikt?
    b. Beschrijf met eigen woorden wat er in elke fase gebeurt?
    c. Maak duidelijk waarom projecten in fasen worden opgedeeld.
  6. Wat wordt bedoeld met beheersen en beheersfactoren? Geef een voorbeeld
  7. Wat wordt bedoeld met beslissen en beslismomenten? Geef een voorbeeld
  8. Wat zijn structuurkenmerken van een project? Geef een voorbeeld
  9. a. Beschrijf in eigen woorden wat projectmatig creëren is
    b. Hoe denk jij over projectmatig creëren?
    c. Wat is het verschil tussen projectmatig creëren en projectmatig werken?
  10. Beschrijf in eigen woorden wat commitment bij een project is
  11. Beschrijf in eigen woorden wat creëren is.
  12. Wat wordt bedoeld met de Ik, Wij, Het en Zij kant van een project?
  13. a. Welke vier centrale projectactiviteiten ken je?
    b. Welke van de vier genoemde centrale projectactiviteiten vind jij het belangrijkste?
  14. Noem vijf concrete inhoudelijk projectactiviteiten.
  15. Op welke doelen zijn de beheersactiviteiten gericht?
  16. a. Wat is de rol van onderzoeksactiviteiten in een project?
    b. Noem drie concrete voorbeelden van onderzoek in een project
  17. a. Wat wordt bedoeld met samenwerkingsactiviteiten in een project?
    b. Waarom zijn samenwerkingsactiviteiten nodig in een project?
  18. Welke van de vier omschrijvingen van het werken in en aan projecten spreekt jou het meest aan?
  19. Hoe denk jij over projectmatig creëren?
  20. Hoe denk je over de rol van onderzoek in een project?

Hoofdstuk 2: Projecten en onderzoek

  1. 1. Geef in je eigen woorden aan wat wordt verstaan onder:
    a. onderzoek
    b. desk-research
    c. veldonderzoek
    d. empirisch veldonderzoek
    e. kwantitatief onderzoek
    f. kwalitatief onderzoek
    g. onderzoeksbenadering
    h. fases van onderzoek
    i. databronnen
    j. dataverzamelingstechnieken
    k. inhoudsanalyse
    l. bestuderen
    m. kwaliteitseisen aan onderzoek
    n. validiteit
    o. betrouwbaarheid
    p. geloofwaardigheid
    q. reproduceerbaarheid
    u. bruikbaarheid
  2. 2. Welke functies heeft onderzoek voor een project?
  3. 3. a. Wat wordt er verstaan onder de onderzoeksagenda van onderzoek in een project?
    b. Geef hiervan vier voorbeelden
  4. 4. Wat is een probleem of situatieanalyse?
  5. 5. Wat is een omgevingsanalyse?
  6. 6. a. Wat is behoefteonderzoek?
    b. Waar moet je op letten bij behoefteonderzoek?
  7. 7. Hoe denk jij over de functies van onderzoek voor projecten?
  8. 8. Wat vind je van de onderzoeksagenda voor projecten?
  9. 9. Welke van de dertien agendapunten spreekt jou het meest aan?

Hoofdstuk 3: Projecten en TGI

  1. Omschrijf in eigen woorden wat TGI is
  2. Wat wordt er bedoeld met:
    a. het vier-factoren model van TGI?
    b. dynamisch balanceren?
    c. het Thema principe
    d. het stroringspostulaat
    e. het chaipersonpostulaat
    f. participerend leiden
    g. eigen leiderschap
    h. TGI hulpregels
  3. Noem een drietal mogelijkheden van het gebruik van TGI in projecten.
  4. a. Wat wordt er bedoeld met TGI als kompas? b. Noem een voorbeeld.
  5. Welke inzichten, methoden of instrumenten van het TGI-systeem spreken jou het meest aan?
  6. Wat levert het kijken naar projecten door de TGI-bril jou aan inzichten en/of aandachtspunten op?

Hoofdstuk 4: De aanloopfase van het project

  1. Wat vormt de inhoudelijke kern van de aanloopfase?
  2. Geef in eigen woorden een beschrijving van de activiteiten tijdens de aanloopfase.
  3. Welke mogelijke initiatiefsituaties ken je?
  4. Ken je de initiatiefnemer van jouw project?
  5. Noem tien projectactoren die betrokken kunnen zijn bij de voorfase en start van een project. Geef met een voorbeeld aan wat hun rol kan zijn.
  6. a. Wat wordt bedoeld met de meerdere petten problematiek?
    b. Hoe kun je daarmee omgaan?
  7. a. Wat wordt bedoeld met steun zoeken en belangen samen brengen?
    b. Waarom is dit belangrijk bij de voorfase of start van een project?
  8. a. Wat is een krachtenveldanalyse?
    b. Waarom kan het maken van een krachtenveldanalyse van belang zijn bij de start van een project?

Hoofdstuk 5: De initiatieffase

  1. Wat vormt de inhoudelijke kern van de initiatiefase?
  2. Geef in eigen woorden een beschrijving van de activiteiten tijdens de initiatiefase.
  3. Breng een persoonlijke rangorde aan in de drie beschreven onderdelen van deze fase: van belangrijk tot minst belangrijk. Wat zijn je overwegingen voor deze rangorde?
  4. a. Noem vijf criteria voor het samenstellen van een projectgroep
    b. Welk criterium vind jij het belangrijkste en welk criterium het minst belangrijk?
    c. Wat zijn je overwegingen voor deze rangorde?
  5. Wat is het belang van een persoonlijke en taakgerichte kennismaking in deze fase?
  6. Noem vier activiteiten gericht op het duidelijk krijgen van de projectinhoud.
  7. Wat wordt bedoeld met projectinhoud?
  8. a. Noem drie stappen of manieren om de uitgangssituatie te verkennen.
    b. Welke manier heeft jouw persoonlijke voorkeur?
    c. Waarom?
  9. Er worden drie manieren van onderzoek beschreven om de uitgangssituatie te onderzoeken. Dat zijn deskresearch, onderzoek doen naar de uitgangssituatie en onderzoek doen in de uitgangssituatie.
    a. Omschrijf deze manieren in eigen woorden.
    b. Wat is het verschil tussen deze drie manieren?
    C. Naar welke manier gaat je persoonlijke voorkeur uit?
    d. Welke overwegingen heb je daarbij?
  10. Wat wordt bedoeld met “zelf proeven”van de situatie?
  11. Wat is het verschil tussen projectdoel en projectresultaat?
  12. Wat is een ander woord voor projectresultaat?
  13. Welke drie stappen omvat de werkwijze van het duidelijk krijgen van projectdoel en projectresultaat?
  14. Wat is afbakening van een project?
    Geef ook een voorbeeld.
  15. a. Wat wordt bedoeld met de beheerskant van het project?
    b. Wat moet er inzake de beheerskant in deze fase van het project gebeuren?
  16. a. Wat is een projectvoorstel?
    b. Geen enkele andere namen voor het projectvoorstel?

Hoofdstuk 6: De definitiefase

  1. Wat vormt de inhoudelijke kern van de definitiefase?
  2. Geef in eigen woorden een beschrijving van de activiteiten tijdens de definitiefase.
  3. Welke van de zes beschreven onderdelen in deze fase vindt jij het belangrijkste? Waarom?
  4. a. Wat wordt er bedoeld met verbinding maken?
    b. Op welke manier en met welke aandachtspunten kan er door de projectleden verbinding worden gemaakt ?
    c. Leg in eigen woorden uit wat er wordt bedoeld met “Verbinding maken tussen de Ik-kken en het Thema” (6.1.1).
    d. Op welke manier kan de projectleider verbinding maken met het project?
    e. Op welke manier kan de opdrachtgever verbinding maken met het project?
  5. Wat zijn twee essenties bij het vaststellen van de projectinhoud?
  6. Welke vijf elementen vormen samen de projectinhoud?
  7. Noem drie mogelijkheden om te starten met het vastleggen van de projectinhoud.
  8. Wat is een PSU?
  9. a. Welke zes werkwijzen en hulpmiddelen kun je toepassen om de projectinhoud vast te stellen of te verdiepen?
    b. Geef een korte omschrijving van twee van deze technieken
  10. Welke rol kan onderzoek spelen in het vaststellen of verdiepen van de projectinhoud?
  11. a. Wat is een risicoanalyse?
    b. Wanneer gebruik je een risicoanalyse?
    c. Maak een risicoanalyse van een excursie naar Polen
  12. Welke vier opgaven spelen een rol bij het acceptabel formuleren van de uitgangssituatie van een project?
  13. Aan welke twee eisen moet het projectdoel voldoen?
  14. Wat is een activiteitenplanning?
  15. a. Wat is een Work Breakdown Structure?
    b. Maak een WBS voor: je afstudeerfeest of een excursie
  16. Geef in je eigen woorden aan wat wordt verstaan onder:
    a. faseren
    b. faseresultaat
    c. fasedocument
    d. deelproduct
    e. tussenproduct
    f. mijlpaal
    g. tijdspad
    h. werktijd
    i. doorlooptijd
    i. activiteitentabel
    k. balkenplanning
  17. Een opleiding, studie of beroepsuitoefening kent ook een fasering en aantal mijlpalen. Noem enkele faseringen en mijlpalen hiervan.
  18. a. Wat wordt bedoeld met projectorganisatie?
    b. Welke functies komen daar in elk geval in voor?
    c. wie bepaalt of maakt de projectorganisatie?
  19. a. Wat wordt bedoeld met omgeving van het project?
    b. Welk onderscheid kun je daarin maken?
    c. Geef van elk een voorbeeld
  20. Wat wordt bedoeld met de GOKIT?
  21. Geef in eigen woorden de betekenis aan van elk van de vijf beheersaspecten van een project.
  22. Kwaliteit is een van de vijf beheersaspecten van een project.
    a. Geef in eigen woorden aan wat wordt verstaan onder kwaliteit van het projectproduct.
    b. Wie beoordeelt of een product de juiste kwaliteit heeft?
  23. Informatie en communicatie is een ander beheersaspect van een project.
    a. Geef in eigen woorden aan wat het belang is van goede informatiestromen en informatiebeheersing.
    b. Hoe kan het vastleggen en uitwisselen van informatie het beste geregeld worden?
    c. Geef in eigen woorden aan wat het belang is van structurele ontmoeting- en communicatiemomenten in een project.
    d. Welke functies heeft communicatie in een project?
    e. Hoe waarborg je de continuïteit van de communicatie in een project?
  24. a. Wat is een projectbegroting?
    b. Wat is een projectbudget?
  25. a. Wat is een projectplan?
    b. Noem een andere naam voor projectplan
  26. Geef aan wat er standaard in een projectplan aan de orde moet komen.

Hoofdstuk 7: De realisatiefase

  1. Wat vormt de inhoudelijke kern van de realisatiefase?
  2. Geef in eigen woorden een beschrijving van de activiteiten tijdens de realisatiefase
  3. Wat hebben de ontwikkelfase en de voorbereidingsfase te maken met de realisatiefase?
  4. Wat vormt de inhoudelijke kern van de ontwikkelfase?
  5. Wat vormt de inhoudelijke kern van de voorbereidingsfase?
  6. Geef in eigen woorden een beschrijving van de activiteiten tijdens de ontwikkelfase en de voorbereidingsfase.
  7. a. Welke werkwijzen en hulpmiddelen kun je toepassen om ideeën te ontwikkelen of te kiezen?
    b. Geef een korte omschrijving van vier van deze technieken
  8. Welke vier voorbereidingsactiviteiten moeten achtereenvolgens worden verricht om tot realisatie te kunnen overgaan?
  9. Noem vijf aandachtspunten bij de realisatie van het product.
  10. Noem twee manieren om de vervaardiging van het product te volgen.
  11. Wat is een krachtenveldanalyse en hoe kun je dit instrument gebruiken in deze fase?
  12. Wat is planevaluatie van het product en hoe gaat dat in zijn werk?
  13. Wat is pre-testen van een product en hoe gaat dat in zijn werk?
  14. a. Waarom vindt er in deze fase de presentatie plaats?
    b. Voor wie is deze presentatie bestemd?
    c. Welke boodschap wordt via de presentatie doorgegeven?
    d. wat is het belang van interactieve elementen in de presentatie?
  15. Wat zijn de beoordelingscriteria van jouw project?
  16. Wat moet er in deze fase gebeuren rond de beheersaspecten van het project?

Hoofdstuk 8: De afsluiting van een project

  1. Wat vormt de inhoudelijke kern van de afsluitingsfase?
  2. Geef in eigen woorden een beschrijving van de activiteiten tijdens de afsluitingsfase
  3. Welk onderdeel vindt jij het belangrijkste?
  4. Wat versta je onder de implementatie van het projectproduct en hoe gaat dat in zijn werk?
  5. Wat versta je onder een nazorgprogramma en wie verzorgt dat?
  6. Wat moet er in deze fase gebeuren rond de vijf beheersaspecten van het project?
  7. Wat is het verschil tussen een projecteindrapportage en een projectevaluatie?
  8. Welke punten moeten aan de orde komen in een projectevaluatie?
  9. Welke onderdelen moeten in de feitelijke projectafsluiting geregeld worden?

Hoofdstuk 9: Projectactoren

  1. Welke van de in dit hoofdstuk beschreven (groep van) project actoren is in de casus van dit boek de belangrijkste?
  2. Met welke van de in dit hoofdstuk beschreven (groep van) project actoren heb jij in jouw (evt. fictieve)project(groep) te maken?
  3. Benoem deze actoren in jouw project heel concreet met naam en functie.
  4. Ga per beschreven (groep van) project actoren na: - welke taken deze (groep van) project actor heeft in jouw project - welke competenties deze (groep van) project actor heeft
  5. Hoe kan de leiding in een project geregeld worden?
  6. Welke afspraken kan/moet je maken met een opdrachtgever?
  7. Welke afspraken moet/kun je maken met de gebruikers van het eindproduct?
  8. Teken in twee cirkels jouw project en de projectomgeving. Zet in de binnencirkel jouw project met naam, en in de buitencirkel projectomgeving. Vul dit vervolgens heel concreet in met naam en functie.

Hoofdstuk 10: Planningen maken

  1. Welke van de genoemde aandachtspunten bij het maken van een planning (zie 10.1.2) vind jij het belangrijkste? Waarom?
  2. Welke van de genoemde aandachtspunten van 10.1.2 vragen de meeste tijd en energie van een projectgroep? Hoe komt/kwam dat?
    (Beantwoorden op basis eigen inzicht of een fictief/reëel project)
  3. Wat is een WBS (Work Breakdown Structure)?
  4. Bestudeer het voorbeeld van de WBS ( figuur 10.1)
    Wat valt jou op? Welke conclusies trek je hieruit?
  5. Maak een Work Breakdown Structure voor:
    a. een personeelsfeestje
    b. een uitwisselingsprogramma met buitenlandse studenten
  6. Geef in eigen woorden weer wat een balkenplanning is.
  7. Maak een balkenplanning van een verhuizing naar een nieuwe kamer of woning.
  8. Er worden in 10.3 drie onderdelen genoemd van de planning van de samenwerking. Welke van de genoemde onderdelen spreken je aan, vindt je nuttig voor een project? Waarom juist deze?
  9. Het koppelen van projectleden aan activiteiten kan op 2 manieren (10.4).
    a. Welke manier spreekt je aan, vindt je nuttig voor jouw project?
    b. Waarom juist deze?
  10. Hoe kan de planning van de middelen geregeld worden?
  11. a. Welke mogelijkheden biedt planningssoftware?
    b. Ga je in een project planningssoftware gebruiken?
    c. Waarom wel/niet?

Hoofdstuk 11: Samenwerken

  1. Wat is het belang van interpersoonlijke competenties voor samenwerken in een projectgroep?
  2. Wat wordt er bedoeld met verbinden met het project?
    Geef daarvan een voorbeeld.
  3. Welke van de gebieden van kennismaking vindt jij het belangrijkste? Waarom?
  4. Wat is een samenwerkingscontract?
    Vind je dat nuttig? Waarom wel/niet?
  5. a. Wat was de meest recente groep waarvan je deel hebt uitgemaakt (hoeft niet persé een projectgroep te zijn)?
    b. Probeer jouw ervaringen in die groep terug te halen met behulp van de fasen van de groepsontwikkeling uit paragraaf 11.4
  6. Wat is het nut van tussentijdse evaluaties voor de samenwerking?
  7. Wat is het verschil tussen conflictbronnen, aanleiding voor een conflict, conflictsymptomen, conflictemoties en conflictkernen?
  8. a. Ga eens na wanneer je voor het laatst met een conflict te maken had.
    b. Wat waren toen conflictbronnen, conflictsignalen/symptomen, en kernkwesties?
    c. Was er sprake van escalatie van het conflict?
    d. Hoe werd het conflict opgelost?
    d. Wat uit de tekst over conflicten herken je terug in jouw conflictsituatie?
  9. a. Hoe kijk jij aan tegen de rol van een derde partij bij een conflict?
    b.Wat moet volgens jou een derde partij wel doen, en wat zeker niet?

Hoofdstuk 12: Werken aan kwaliteit

  1. Welke manier om de kwaliteit in een project te bewaken ken je?
  2. Wie kan/moet de kwaliteitseisen in een project bepalen?
  3. Omschrijf in je eigen woorden de drie kwaliteit nivo’s in een project.
  4. Wat wordt er bedoeld met het inzetten van je eigen persoonlijke en professionele kwaliteiten in een project?
  5. Welke van de drie genoemde hulpmiddelen voor het formuleren van de kwaliteitseisen in jouw project spreekt jou het meest aan?
  6. Wat is het verschil tussen operationele en functionele eisen aan een projectproduct? Licht dit toe met een eigen voorbeeld.
  7. Wat is het verschil tussen normen en beheersingsinstrumenten ? Licht dit toe met een eigen voorbeeld.
  8. Welke kwaliteitseis vindt je het belangrijkste? Licht dit toe met een voorbeeld.

Hoofdstuk 13: Beslissen en besluiten

  1. In een project beslis je voortdurend. Welke beslissingen tijdens een project vind jij het belangrijkste? Waarom?
  2. De resultaten en de beoordeling van de verschillende projectfases kunnen aanleiding geven tot een viertal beslissingen (13.2)
    Welke van de daar genoemde vier beslissingen heeft je voorkeur? Waarom?
  3. a. Welke manier van besluitvorming (13.3.1) gebruik je het meest in je dagelijkse werk?
    b. Welke manier van besluitvorming lijkt je het beste voor het werken in projecten?
    c. Verschilt die manier van besluitvorming (b) van de de manier van besluitvorming in je dagelijkse werk (a)?
    d. Indien ja, hoe kan dat?
  4. a. Wat vind je van besluiten nemen met consent?
    b. Lijkt je dat gemakkelijk of moeilijk?
  5. a. Met welke van de genoemde tussenstations (13.3.2) ben jij vertrouwd?
    b. Welk tussenstation gebruik je het meest?
    c. Hoe komt dat?
  6. Ga eens na wat het laatste besluit is dat je samen met iemand anders, of meerdere personen hebt genomen.
    a. In hoeverre heb je daar een besluit genomen volgens de drie stappen in 13.4 ?
    b. Zou het besluit anders zijn uitgevallen als je wel volgens deze drie stappen tot je besluit was gekomen?
    c. Waarom wel of niet?
  7. Ga opnieuw naar je laatste besluit, en zet dit als het ware voor je neer.
    a. In hoeverre is/was technisch, economisch en sociaal uitvoerbaar?
    b. Wat kun je doen om de uitvoerbaarheid ervan te verhogen?
    c. Pas op dit besluit de formule toe: wat is de uitkomst?
    d. Hoe zit het met de A van acceptatie hier?
    e. Hoe zou je dat kunnen verbeteren?

Hoofdstuk 14: Monitoren en evalueren

  1. a. Omschrijf in eigen woorden wat monitoren is
    b. Omschrijf in eigen woorden wat evalueren is
    c. Omschrijf in eigen woorden wat monitoren en evalueren met elkaar te maken hebben en wat het verschil is tussen beide processen
  2. a. Wat kun je monitoren een project?
    b. Wat kun je niet monitoren in een project?
  3. Stel van een fictief of reëel project de elementen, indicatoren en databronnen van je monitor vast.
  4. Vertel in je eigen woorden waarom goed evalueren niet gemakkelijk is!
  5. Vertel in je eigen woorden wat het verschil is tussen productevaluatie, procesevaluatie en plan evaluatie!
  6. a. Op welke momenten een project kun je evalueren?
    b. Op welke gebieden/inhouden kan de evaluatie betrekking hebben?
    c. Wat wil je/jullie bereiken met deze voorgenomen evaluaties?
  7. Welke manieren van evalueren zijn er?
  8. Wat zijn de voordelen en nadelen van de open evaluatie verhaal?
  9. Wat zijn de voordelen en nadelen van evaluatie met open gestructureerde vragen?
  10. Wat zijn de voordelen en nadelen van evaluatie met gesloten vragen?
  11. Welke manier van evalueren ligt je persoonlijk het meest?

Hoofdstuk 15: Methoden en technieken

    Leg steeds uit in je eigen woorden:

  1. Wat wordt bedoeld met de 5xW+H formule?
  2. Wat is de SMART methode?
  3. Wat is mindmapping?
  4. Wat is brainstormen?
  5. Wat is de delphi-techniek?
  6. Wat is de nominale groepstechniek (NGT)?
  7. Wat is een krachtenveldanalyse?
  8. Wat is een risicoanalyse?
  9. Wat moet er allemaal in een projectplan staan?
  10. Welke 6 punten zijn bij het opzetten en maken van een presentatie van belang?
  11. Wat is een sociogram en waarvoor dient een sociogram?

Hoofdstuk 16: Onderzoek gaan doen

  1. Wat is het verschil tussen probleembeschrijving, vraagstelling en doelstelling van een onderzoek? Werk dit uit met een eigen voorbeeld.
  2. In de vijfde stap van de Casus Helpt Elkander wordt een vraagstelling geformuleerd. Bedenk zelf nog twee vraagstellingen voor deze casus.
  3. Wat is er mis met de volgende vraagstellingen?
    a. Afname van verblijfsduur van patiënten in een ziekenhuis
    b. Is de participatie in de wik de laatste 2 jaar toegenomen?
  4. Wat wordt er bedoeld met onderzoeksontwerp?
  5. Wat zijn componenten en factoren van het onderzoeksontwerp?
  6. Omschrijf in je eigen woorden wat het constructiestappenplan is.

Hoofdstuk 17: Deskresearch

  1. Omschrijf in je eigen woorden wat deskresearch is.
  2. Wat is het verschil in gebruik tussen documenten, mediaproducten en registratiesystemen?
  3. Wat is inhoudsanalyse?
  4. Wat is het verschil tussen een literatuurverkenning en een literatuurstudie?
  5. Op welke manieren kun je een literatuurstudie starten?
  6. Wat wordt er bedoeld met: zoekplan, zoektermen, en inclusie- en exclusiecriteria?
  7. Hoe zit het met de betrouwbaarheid en kwaliteit van bronnen op internet?
  8. Wat is de CARRS checklist? Wat is het nut van die lijst?

Hoofdstuk 18: De vragenlijst

  1. Waarom is operationaliseren belangrijk bij het maken van een gestructureerde vragenlijst?
  2. Operationaliseer het begrip sportiviteit. Leg op basis hiervan een lijstje aan van mogelijke vragen daarover voor een gestructureerde vragenlijst.
  3. Wat wordt er bedoeld met het 10-stappenplan voor vragenlijstconstructie?
  4. Hoe voorkom je bij jouw vragenlijst de vier veel voorkomende fouten?
  5. Wat zijn je aandachtspunten bij het verwerken en analyseren van de gegevens van jouw vragenlijst?
  6. Probeer de hand te leggen op een bestaande vragenlijst. Bijvoorbeeld van een collega, uit de mediatheek, of van je werk. Beoordeel deze vragenlijst aan de hand van de informatie in dit hoofdstuk. Maak een overzicht van de verbeterpunten.

Hoofdstuk 19: Het interview

  1. Wat is het verschil tussen interviewen in het kader van een project en het journalistieke interview?
  2. Wat is het verschil tussen:
    volledig gestructureerde interviews en open interviews?
    geformaliseerde interviews en informele gesprekken?
  3. Voldoe jij aan de in dit hoofdstuk opgesomde eisen voor de open interviewer?
  4. Hoe krijg je in een open of halfgestructureerde interview de benodigde gegevens boven tafel?
  5. Wat wordt er bedoeld met een constructiestappenplan voor een interview?
  6. Wat wordt er bedoeld met het interview als een gespreksproces?
  7. Wat maakt een interview tot een goed interview?
  8. Weerleg of bevestig met argumenten de volgende stelling: Het open interview kent geen structuur.
  9. Maak voor de beginvragen genoemd in par. 19.2 een aantal goede vervolgvragen.
  10. Je doet in het kader van je project een aantal interviews naar ongewenste intimiteiten in een werksituatie. Besloten is dertig werknemers en werkneemsters te ondervragen via open interviews. Jij mag zelf weten met welk variant van het open interview je gaat interviewen.
    a. Voor welke variant kies je?
    b. Waarom (m.a.w. welke overwegingen heb je daarvoor)?
    c. Hebben die overwegingen te maken met:
    - werknemers/werkneemsters;
    - je eigen vaardigheden;
    - tijd/geld;
    - nog andere, namelijk?
    d. Tref de nodige voorbereidingen: wat ga je allemaal doen als voorbereiding?
    e. Maak de gekozen variant gereed voor gebruik. (formuleer in elk geval de beginvraag)
  11. Wat is het verschil tussen de in figuur 19.1 genoemde werkwijzen van kwalitatieve analyse? Licht dit toe met een voorbeeld.

Hoofdstuk 20: Groepsinterview en focusgroepen

  1. Wat wordt bedoeld met groepseffecten in het groepsinterview?
  2. Waarin verschilt een groepsinterview van een individueel interview?
  3. Wat wordt bedoeld met het groepsinterview “als bijzonder waarnemingsinstrument” ?
  4. Wat is het verschil tussen een groepsinterview en een focusgroep?
  5. Een ondersteuningorganisatie voor mantelzorgers wil graag weten wat zij voor mantelzorgers kan betekenen. Welke activiteiten moet zij aanbieden? Waarop moet het accent liggen? Op welke manier moet dit aangeboden worden? De directeur van deze organisatie heeft in haar opleiding veel gehoord over de zogenaamde focusgroepen. Het lijkt haar wel wat om haar onderzoek op deze manier op te zetten. Ze vraagt jou om advies.
    a. Waarom adviseer je haar om focusgroepen te gebruiken in haar onderzoek?
    b. Waarom zou je geen individuele interviews met mantelzorgers aanbevelen?
    c. Hoe zet je de focusgroepen op? Meerdere groepen? Samenstelling? Werving?
    d. Hoe bereid je het praktisch verloop van de focusgroep voor? Leiding? Plaats? Verslaggeving?
    e. Hoe ziet je itemlijst voor deze bijeenkomst(en) eruit?

Hoofdstuk 21: Observeren

  1. Wat is het verschil tussen alledaagse waarnemingen en observeren?
  2. Hoe kun je zoveel mogelijk fouten onderkennen en voorkomen bij observatie?
  3. Wanneer is er sprake van goede observatie?
  4. Welke eisen zijn er qua kennis en kunde voor observatie?
  5. Hoe kun je observatiefouten voorkomen?
  6. Op welke manier kun je observaties vastleggen en verwerken?
  7. Omschrijf in je eigen woorden wat participerende observatie inhoud. Geef ook een eigen voorbeeld.
  8. Onderbouw of ontkracht de volgende stelling: Participerende observatie is de moeilijkste dataverzamelingstechniek die bestaat.
  9. Wat zijn items of kijkpunten voor observatie? Geef ook een eigen voorbeeld.

Hoofdstuk 22 - 25: Interviews

  1. Wat valt jou op in het interview in h 22, 23, 24, 25?
  2. Wat spreekt jou aan in h 22, 23, 24, 25?
  3. Wat mis je h 22, 23, 24, 25?
  4. Wat zou je anders doen in h 22, 23, 24, 25?
  5. Ik heb ontdekt bij het lezen van de interviews ontdekt dat
    ....................................................................................
  6. Ik weet nu na het lezen van de interviews dat
    ....................................................................................
  7. Ik zie nu na het lezen van de interviews dat
    ....................................................................................
  8. Ik wil deze persoon ... het volgende zeggen.......................
  9. Ik wil deze persoon ....het volgende vragen ......................
  10. Welke succesfactoren heb je via deze interviews in beeld?
  11. Welke valkuilen voor projecten heb je via deze interviews in beeld?
  12. Welke aandachtspunten heb je via deze interviews in beeld?
  13. Welke tips spreken jou aan?
  14. Hoe wordt projectsucces omschreven? Welke van de omschrijvingen spreekt jou het meest aan?
  15. Welke rol kan de samenstelling van een projectgroep spelen in een project?
  16. Wat is de verbonden driehoek?
  17. Zie je overeenkomsten tussen de geïnterviewden inzake hun opvattingen over een ideaal project?